Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen beval de koning, en zij brachten Daniel voor, en wierpen [hem] in den kuil der leeuwen; [en] de koning antwoordde en zeide tot Daniel: [45]Uw God, Dien gij geduriglijk eert, [46]Die verlosse u! 45. Hier wenst Darius dat God zijn getrouwen dienaar Daniel wilde verlossen, bevindende dat hij [alhoewel hij tevoren geordineerd had, dat men van niemand iets dan van hem zou verzoeken] niet machtig was Daniel te helpen. Te gelijk geeft hier Darius genoegzaam te kennen dat het hem van harte leed was, dat hij Daniel moest laten werpen in den kuil der leeuwen, maar dat hij het niet kon verhinderen, zijnde daartoe gedwongen van de vorsten des rijks. 46. Of, die zal u verlossen.